Swanns kant op, de frisse vertaling van het eerste deel van Marcel Prousts roman À la recherche du temps perdu, begint met een prachtige scène, waarin de jonge Marcel al lezend in slaap valt en dan weer wakker wordt, denkend dat hij nog aan het lezen is. ‘(...) ik wilde het boek dat ik nog in mijn handen meende te hebben wegleggen en het licht uitblazen. In mijn slaap was ik blijven mijmeren over wat ik net had gelezen, maar die mijmeringen hadden een vreemde wending genomen, het leek of ik zelf datgene was waar het werk over ging: een kerk, een strijkkwartet, de rivaliteit tussen Frans I en Karel V.’
Dat gevoel overviel mij ook regelmatig toen ik de afgelopen maanden terugkeek op tien jaar De Contrabas, ik werd van de ene tijdlaag naar de andere geschoven, gebeurtenissen van tien jaar geleden waren net zo helder als die van vorige week, alles wat ik ooit voor de weblog heb gedaan ontrolde zich als een lint en werd als een deegbal samen gekneed, de mensen met wie ik heb samengewerkt traden apart van elkaar en in processie op. Tien jaar is lang en kort tegelijk.
Toen ik besloot er mee op te houden, wilde ik een reeks afscheidsartikelen schrijven. Ik probeerde dat, en het mislukte. De weblog zelf, die als archief blijft staan, is het overzicht. Ik kan dat onmogelijk samenvatten. De schrijver die ik tien jaar geleden was, of wilde worden, is een andere dan de schrijver die nu afscheid aan het nemen is van zijn weblog. Dat altijd, en er zijn belangrijke medewerkers geweest (Ton van ’t Hof, Jan Pollet, Bouke Vlierhuis, Liliane Waanders, Bart FM Droog ((voor de zwarte jaren)) en Kees Klok, de laatste voor de internationale poëzie op Stanza) die mee hebben geholpen aan wat De Contrabas is geworden.
Toch overdrijf ik niet als ik zeg dat De Contrabas ‘van mij’ was. En het had een haar gescheeld, of het hele ding was er nooit geweest. Als ik niet weg was gegaan bij Holland, waarvoor ik korte tijd de Windroos-reeks redigeerde. Als ik niet door Ton van ’t Hof was gemaild over een woest plan, om een groot (op dat van Ron Silliman geïnspireerd) weblog te beginnen. Als iemand toen niet in een dag de naam De Contrabas had bedacht. Als, als, als. En daarom was er op 21 augustus 2005 ineens een weblog over en met poëzie, dat binnen een maand meer lezers trok dan een opinieblad en meer discussie veroorzaakte dan de vraag of de slang in het paradijs nu wél, of niet had gesproken.
De weemoed, die in dit soort situaties op de loer ligt, probeer ik maar even weg te stoppen. Hoewel, misschien is dat ook nergens voor nodig en is het, alleen vandaag en morgen, toegestaan om even weg te zinken in dat behaaglijke (soms net té behaaglijke) gevoel. Nu kan het nog. Vroeger kon het niet, omdat in die eerste jaren iedereen vooral in negatieve verhouding stond tot De Contrabas (waar een wel erg beslist toontje werd aangeslagen, iets wat veel mensen niet beviel, al keken diezelfde mensen wel elke dag een keer of tien om er zeker van te zijn dát hun iets niet beviel) en was het bijhouden ervan bijna een verzetsdaad.
Na die eerste, wilde jaren, werd De Contrabas voor mij meer en meer literatuur in uitvoering. De omslag ligt ergens in 2010, een jaar na de door mijn weblog ondersteunde poging van Tsead Bruinja om Dichter des Vaderlands te worden, in een tweestrijd met Ramsey Nasr, een van de weinige dingen waar ik overigens echt spijt van heb. Niet omdat ik Bruinja die verkiezing niet had gegund, maar omdat de strijd rond die benoeming geen strijd was, maar een achterhoedegevecht - tegen een bijna georkestreerde verkiezingsoverwinning van de ideale kandidaat van de organisatie in. En Bruinja zelf, voor de verkiezing nog een en al belofte, liet die beloften na de verkiezing vallen als een baksteen. Dat was ook een interessante les, maar in wat? In loyaliteit, dat in elk geval.
Hoe het ook zij, als ik iets geworden ben, in die tien jaar, is het: schrijver. Soms lees ik mijn vroege stukken terug en dan denk ik: Ja jongen, dat is leuk, maar nu even een tandje erbij. Wie tien jaar lang elke dag een stukje maakt, of bijna elke dag, leert in elk geval schrijven. Tenminste, de meeste mensen die dat doen wel. Je hebt, helaas, altijd uitzonderingen. Daarmee verloochen ik mezelf overigens niet. Integendeel. De wat opstandige toon van de eerste jaren, die werd gehaat en geliefd, is me nog steeds dierbaar. Ik zie iemand terug die iets wilde bereiken, iemand die tijdens het maken van een tekst het gevoel kreeg dat hij door alle tijdlagen heen viel, en zowel in het heden, het verleden als de toekomst kon leven - als hij maar schreef.
Laatste reacties