Op een foto, in zwart-wit en met gekarteld randje, staat een meisje van vier in de bocht van de Schelde te wuiven – handje tussen de reling – naar een voorbijvarend schip. Zwaait iemand terug? Het is niet te zien, maar daar en toen had zij beslist: ze zou ‘zeeman’ worden.
Zo wil het althans de herinnering en zeeman werd ik niet. Maar soms vangt een boek nog iets van die kleine meisjesdroom op: ziltlucht, vertezucht. En zo gebeurt in Waterdicht.
Het heet, met een nieuw woord, een graphic poem: het resultaat van een kruisbestuiving tussen poëzie en beeldend werk. Nieuw is die wederzijdse bevruchting van woord & beeld echter niet. Ik denk aan de visuele poëzie van Apollinaire, Paul van Ostaijen en vele anderen. Ook al in de eerste eeuw voor Christus spreekt de Romeinse lier- en satiredichter Horatius zich uit over de intieme band tussen poëzie en schilderkunst: ‘Poëzie is als schilderkunst: het ene gedicht/schilderij zal je beter bevallen als je er dichtbij staat, het andere als je op enige afstand staat’. Hoe Horatius deze uitspraak ook bedoeld heeft, hij suggereert een kijk- en leeshouding die opgaat voor zowel poëzie als beeldend werk. Ze heeft te maken met het nemen van afstand tijdens het lezen en kijken. Een afstand die men, indien nodig of wenselijk, kan vergroten of verkleinen.
De getekende dichtbundel Waterdicht getuigt van die wonderlijke beweeglijkheid tussen dichtbij en veraf. In de ruimte en in de tijd. Het boek lijkt een oud zeemansverhaal in beeld te brengen, tegelijk doet het beroep op een lezer&kijker van de eenentwintigste eeuw. Terwijl ik me overgeef aan een waanzinnig avontuur, zie ik hoe woorden en beelden met elkaar vervlochten raken, wonderlijk in elkaar overvloeien. En tot nadenken aansporen.
Het resultaat is een boek waarin de zee haar ondoorgrondelijke gezichten toont, waarin men haar talloze geuren op kan snuiven. In brede lijnvoeringen van zwarten op overwegend grijsblauwe achtergrond, met hier en daar vegen en toefjes wit of bruin. In die woelige, woeste wereld mag de mens dan al klein lijken, groot zijn z’n ‘dromen en demonen’. Ik herken ze, hier in de onweerstaanbare drang van de walvisvaarder en zijn maten. Vanuit hun vertezucht verlaten ze het thuisfront, worden zij de speelbal van de elementen, van de walvis, van zijn en hun eigen driften. Eenmaal weer thuis zullen ze niet meer zijn wie ze ooit waren: ‘De walvis zal zover in ons gevaren zijn dan onze huizen / te behangen, onze bedden te flanellen, onze vrouwen / te jarretellen, onze goudvissen te veel kieuw, onze kleren / te nauw en te nieuw zijn. / Als op het strand aangespoelde blauwe vinvissen, naar adem happend / de halsslagader bonkend, / zullen wij ons bloed / en lichaam geven / aan wie zich aan ons waagt.’. De tekeningen zijn geen prentjes bij wat tekst. Net zoals de tekst geen weergave is van wat er getekend staat. Al lezend kan men de ritmes en kleuren zien ontstaan die Van Gasse op eigenzinnige wijze hebben geïnspireerd. Als symbiose van woord & beeld kan dat tellen. Zoals ook de walvisvaarder met de walvis samenvalt en met zijn ondoorgrondelijke natuur, te groot voor zijn eigen hoofd, en voor elk mensenhoofd aan wal.
Waterdicht is een verbaal-visuele parabel – als men luidop leest, wordt hij vanzelf audio-visueel – van de oeroude zoektocht van een man naar een houding tegenover de natuur. Waar staat de mens, waar is zijn plek in deze woestenij, waar ligt zijn ware afkomst en bestemming? Het barre avontuur confronteert de walvisvaarder niet enkel met zijn verlangen alles te trotseren en te beheersen – een held is hij zeker – maar vooral ook met het mysterie van de walvis, en ruimer gesteld, met het mysterie van de natuur die ontegensprekelijk over hèm, de mens, heerst. Ontheemd maar gelouterd keert de walvisvaarder terug. Wat rest is zijn verhaal: ‘Onze botten worden van koralen, onze openingen zullen zingen / met stemmen van gouddraad. Over ons leven valt het doek / en over deze woorden het in glanzend gele stof geweven boek.’
Het hierboven geschreven citaat vormt het slot van het boek. Het voert me terug naar de titel. Die kan ik lezen als een samentrekking van ‘water’ en ‘gedicht’. Waterdicht betekent echter in eerste instantie ‘ondoordringbaar voor water’, zoals we zeggen van een jas of laarzen. Ook figuurlijk gebruikt als, en ik laat Van Dale spreken: ‘geen mogelijkheid latend voor een onvoorziene ongewenste interpretatie: een waterdicht contract, een waterdicht alibi.’
Dit laatste lijkt me geen toeval. Na dat lezen en kijken in deze bundel, heb ik stellig de indruk dat Van Gasse & Theunynck de lezer een contract aan willen bieden in de vorm van een onontkoombare vraag. Want wat nà het grote verhaal, wat met de desillusies en de inzichten die het verhaal laten zien? Alsof er – zo verder denkend – een appel opklinkt om anders te kijken, te denken en te handelen. Kortom, om anders te leven. Laat dit boek al een oeroude vraag opklinken, tegelijk liggen in diezelfde vraag de huidige hoofdbrekers ingebed rond, simpel gezegd, natuurzorg.
Recensent: Yella Arnouts
Waterdicht – Lies Van Gasse & Peter Theunynck
Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2010
ISBN 978 90 2842 428 9 - € 19,90
Laatste reacties