Koenraad Goudeseune (het lijkt wel Koenraad Goudeseune-week) vervolgt zijn zoektocht naar oprechtheid en waarheid, ook in de Vlaamse poëzie. Deel 1 verscheen hier, deel 2 kon en kunt u hier lezen, dit is deel 3 en morgen verschijnt deel 4, mét een filmpje waarin een dolfijn figureert. Lees:
Vooraleer we verder gaan met branden, is het misschien geboden ons andermaal over de methode te buigen, de lezer de intenties en de krijtlijnen van die methode te schetsen, in de hoop dat hij of zij de definitieve contouren van dit werkstuk over poëzie, deze apologie zo u wilt, niet alleen helder voor zich weet, maar ook mee helpt vormgeven, mee helpt bakens te verzetten, kortom het algemene klimaat in het Vlaamse poëzielandschap mee helpt verbeteren instede van, zoals J.H., het verder te verzieken door nu al Paul Demets' Bloedplek tot beste bundel van het najaar uit te roepen.
Aimabel man
Axioma in de Vlaamse letteren: als je de zoon bent van een belangrijk literator, van een aimabele man die voor de Vlaamse poëzie, en voor poëzie in het algemeen, heel veel heeft gedaan en nog altijd doet en de Vlaamse poëzie met voortreffelijks uit eigen tuin heeft verrijkt,- als je de zoon van zo iemand bent, dan ben je meteen ook zélf een aimabele man en belangrijk en bezit je stem gezag en getuigt je optreden van visie waar met opperste aandacht naar geluisterd en met beamende oogopslag naar gekeken wordt,- ook al ben je in werkelijkheid alleen maar een windbuil.
Heb je zelf geen ruk aan die Vlaamse poëzie toegevoegd, je verschijning in de Vlaamse literaire scène gaat gepaard met O's en A's, kortom, je wordt met egards bejegend. Je hoort erbij, je bent van de familie, van de clan. J.H. is journalist, en zijn werk haalt vele belangrijke bladen, maar zelfs als journalist is zijn schrijfstijl dusdanig belabberd dat je je wel eens kunt afvragen of het ooit nog goed komt met al die belangrijke bladen.
Ik, persoonlijk, lees alleen nog maar uit vrije wil De Groene Amsterdammer, op het papier waarvan ik de laatste drie maanden geen baggerwerk van J.H. heb aangetroffen. Die jongens in Amsterdam zijn niet allemààl gek natuurlijk en hoe vaak kun je flikken wat J.H. een aantal bladen heeft geflikt? Gefingeerde interviews, de koffiejuffrouw ter redactie om whisky verzoeken om halftien 's morgens, dat soort zaken.
En dat weet ik nu toevallig van een goed maatje van hém, dezelfde die hem verzocht zijn afbraakrecensie over mijn prachtboek niet te publiceren, een genadeverzoek waarvoor J.H. bezweek en wat Benno Barnard van mijn kant op deze reprimande kwam te staan: 'Wat me hierin stoort, grote broer van me naar wie ik immer opkijk, is dat je mijn brievenboek jegens J.H. niet lijkt te hebben verdedigd voor wat het was (en ik zeg zelf in dat brievenboek dat het geen meesterwerk is, maar wel lekker leest) en dat je consideratie alleen mijn belaagde ziel betrof, alsof die ziel door een minkukkel als J.H. bekrast had kunnen worden. Dat vind ik, sta me toe, niet groots. Of dan had je ten minste tegen mij moeten zeggen: Koen, gij opperste kloot, ik vind je boek vol dwaas geklep, maar je bent een vent naar mijn hart. Zoiets. En iets dergelijks, als ik me goed herinner, heb je inderdaad gezegd naar aanleiding van het vorige brievenboek, Het boek is beter dan de vrouw, maar niét naar aanleiding van Wat duurt op drift zijn lang, integendeel, op de presentatie van dat prachtboek evoceerde je een deel van jouw kant van de correspondentie, wat ik op prijs stelde.'
Taxichauffeur
Dus zal het wel waar zijn wat hier allemaal aan onze roddelende mond ontvalt en laten we de laster voor rekening van J.H. houden. Mijn laster, zult u zeggen? Hoe zit het daarmee? Ik kan u met de hand op het hart zeggen dat mijn laster niets is dan de waarheid en bijgevolg niet alleen maar laster en overigens is het zo dat ik in dit opstootje niet begonnen ben met gooien met stront, maar wel J.H. Moet ik mijn dure pak laten besmossen? Die jongen is al genoeg gestraft met het feit dat hij is wie hij is.
Ik wil er alleen maar dit over kwijt: waarom zouden taxichauffeurs geen goeie dichters kunnen zijn? De grote Joseph Brodsky was een tijdlang taxichauffeur! Och, soms droom ik ervan dat ik in zijn Russische Lada zit en dat we onder collega's kunnen babbelen!
Bovendien vind ik dat je als werelds mens (en dat pretendeert een journalist bij uitnemendheid te zijn, anders hield hij wel zijn klep over al die wereldse zaken) pas van een heus kosmopolitisme mag spreken als je bevriend bent met een taxichauffeur uit een provinciestad. Die kans heeft voornoemd heerschap thans dus bij mij volledig verprutst, ik hoop dat hij er akte van neemt. Meneertje komt er niet meer in. Het nummer van mijn taxi mag hij uit zijn I-Phone wissen, geholpen wordt hij door mij Nooit Meer.
Een laatste woord: iemand die in het verleden zichzelf nauwelijks overeind kon houden door drankmisbruik, moet een ander niet verwijten dat er af en toe, met graagte zelfs, een glas teveel wordt gedronken, dat ziet de AA niet graag en Jezus nog minder. Zo iemand moet vooral pilletjes blijven slikken.
Melancholieke wezens
Laten we terugkeren naar waar het hier eigenlijk over gaat. Laten we op deze plaats een Natuurpunt voor de Vlaamse poëzie worden zodat wat eertijds groeide en bloeide dat weldra opnieuw kan doen! Lente! Voorwaar een nobel streven! De zomer en haar einde veroordeelde ons tot melancholieke wezens, de zomer ging voorbij en we gingen met voorbijgaan een heel eind mee, om niet te zeggen all the way. Ons rest van de zomer alleen de herinnering, de zonsondergangen boven Vlaanderen en de zonsopgangen boven datzelfde Vlaanderen, het opschuiven van schaduw bij helder weer, het uitwringen van onze sokken bij nat.
Thans bereiden we ons op de winter voor als paddenstoelen op kelder en we weten dat we tot aan de lente niet meer in verwarring zullen worden gebracht door seringen, ook niet door seringen uit een dood land. Zo tegen de herfst aan is lente eigenlijk precies wat we nodig hebben en tegelijk in de tijd het verst weg.
Aristophanes
Het is als met poëzie, menen wij, want ook in poëzie ontmoeten we een wereld waar we zeggen nood aan te hebben, een wereld die tegelijkertijd in ons dagelijkse bestaan hetzij onbestaand is of in het betere geval heel af en toe oplicht, en ook in die verschijningsvorm het verst weg is in de tijd, want dat vers, ook al had Koenraad Goudeseune het geschreven, het kon van Aristophanes zijn.
Ja, we willen een betere wereld voor de Vlaamse poëzie! We zijn er namelijk van overtuigd en bovendien is het onze diepe wens, dat op die manier het discours over poëzie, helemaal in handen van vakmensen als het thans is, zal worden verruimd met wat, om het zo maar eens te zeggen, Henk en Ingrid van dat discours vinden.
Democratie
Democratie moet ergens goed voor zijn. We weten wel, het is bon ton over wat Henk & Ingrid zoal vinden smalletjes te doen, en het is inderdaad altijd om te huilen wat Henk & Ingrid vinden, maar je zal het maar meemaken dat Henk of Ingrid, naast stompzinnige meningen, in zijn of haar lade een aantal gedichten heeft liggen, gedichten die hij of zij zelf heeft geschreven en die Henk nog aan niemand heeft laten lezen, ook niet aan Ingrid of vice versa.
Gedichten die in geen enkele andere lade passen, gedichten die zich niet laten kennen aan een postmodernistische insteek en ook niet aan gelul met bewegende letters en krankjorume geluidstapijten. Gedichten die niet neoromantisch zijn en ook niet romantisch, gedichten die qua snit niet laat-symbolistisch zijn en ook niet symbolistisch, gedichten die qua taalmuziek niet bereid zijn mee te gaan naar de top van de schone berg aan dodecafonie.
Gedichten, kortom, die niet van roepen houden en die tegelijkertijd alleen door Henk of Ingrid geschreven konden worden en er ons in hun nederig bestaan nog maar eens op wijzen dat een gedicht slimmer dan zijn maker hoort te zijn. In Henks geval véél slimmer.
Poortwachter
Laten we het zo stellen. Als Paul Demets gedicht Lavoir slimmer is dan Paul Demets zelf, dan is Paul Demets dom. Daar kan hij misschien zelf niets aan doen, maar moeten wij juichen als zo iemand poortwachter wordt?
Ja, laten we het over heuse gedichten hebben en zien of onze methode ook daar van toepassing op kan zijn. Naar ons oordeel is het niet zozeer de vraag of je inderdaad de integrale wereldpoëzie stuk kunt lezen door exegese naar de letter, maar eerder of een letterlijke lezing überhaupt mogelijk is bij wereldpoëzie en het niet eerder zo is dat onze methode alleen maar vrucht werpt bij poëzie die niet van wereldformaat is en ver onder de Olympische limiet blijft. Bijgevolg is onze methode een lakmoesproef, niets meer, niets minder.
Olympisch
Ons is de Olympische gedachte niet vreemd dat Vlaamse poëzie op het wereldtoneel zou moeten meespelen, instede elkaar incestueus te bewieroken op feestjes en podia, in columns en op de radio bij Ruth Joos, moeten wij hard oefenen betere gedichten te schrijven, dat is onze taak! Van onze feestjes is de ambassade niet op de hoogte, onze columns worden in het buitenland niet gelezen, en ook onze wierook is maar flets eigenlijk.
Paul Demets bestond het vorige week, in de boekenbijlage van De Morgen, de tweede bundel van een jonge dichteres in een tekstcorpus ter grootte van een postzegel te bespreken, idem de nieuwe bundel van Stijn Vranken. Gevraagd naar de zin daarvan, antwoordt zo'n Paul Demets dat kranten tegenwoordig niet méér plaats beschikbaar stellen voor het bespreken van poëzie en dat het dus een kwestie is van roeien met de riemen die er zijn.
Pistool
Daarvan vinden wij, met permissie, dat het van absoluut gebrek aan stijl en respect getuigt en overigens is het zo dat niemand van De Morgen en De Standaard (meer kwaliteitskranten hebben we niet) een geladen revolver tegen de slaap van Paul Demets, of die van Luuk Gruwez drukt?
Niemand verplicht die heren toch hun stukjes te schrijven? Die heren zouden toch ook tegen de patroon van de krantenfabriek kunnen zeggen: awel, als het zo zit, dan doen wij niet meer mee, punt. Mogelijks riposteert de patroon van de krantenfabriek met dit: 'Maar over sierduiken en kunstbiljarten berichten wij toch ook niet iedere week?' Maar betekent dit dat ook sierduiken en kunstbiljarten slechts een postzegel qua ruimte ter aandacht verdient?
Les
Terug naar de les. Laten we meteen de proef op de som nemen en een wereldgedicht lezen, of dat toch proberen. Neem nu dit van Neeltje Maria Min:
Mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Het vers is titelloos, dus alvast de titel kunnen we niet letterlijk nemen voor wat hij is, of alleen maar letterlijk. U kunt dat flauw vinden, en dat is het ook, maar omdat ook dit adagium nog altijd waardevol is: lees maar, er staat niet wat er staat, is het ons ook opgedragen wat er niet staat zo te lezen alsof het er letterlijk niet staat. Een nuance dus, van een Heideggeriaanse overbodigheid misschien, maar niettemin een nuance, een nuance met als zijnsgrond misschien alleen maar de vraag waarom die er is en niet veeleer niet is. En daarmee brengen we onszelf behoorlijk in nesten, we zien ons gestrand in een cirkelredenering, iets tautologisch, toesnellende ideeën worden duister.
Eerste regel
Heus beginnen kunnen we dus pas bij de eerste regel. En lezen we die regel alleen maar letterlijk, of zo letterlijk mogelijk, dan moeten we vaststellen dat ons iets wordt gezegd waar Erwin Mortier met zijn Gestameld liedboek meer dan honderd bladzijden voor nodig heeft: Mijn moeder is mijn naam vergeten.
Natuurlijk is het boek van Erwin Mortier rijker, veel rijker dan dat, dat weten wij ook wel en daarover heeft de pers ons overvloedig bericht, maar wat wij willen zeggen is: Henk & Ingrid begrijpen deze regel, daar valt niets op aan te merken of af te dingen.
Mij persoonlijk bracht Neeltje Maria Mins regel deze van W.H. Auden te binnen: for who can bear to feel himself forgotten? Wereldpoëzie, inderdaad. Dat zal misschien Henk & Ingrid niet duidelijk zijn, of ooit worden, maar de vakmens des te meer en u er verder over kunnen vertellen dat het de slotregel van W.H. Audens wereldgedicht Night Mail betreft. Op naar de tweede regel.
mijn kind weet nog niet hoe ik heet
Tweede regel
Ook als je die regel alleen maar letterlijk neemt, zo letterlijk als de pest, word je ontroerd, dat is ons gevoelen. Hoe vreemd! Meer zelfs: zo'n eenvoudige regel, uitgesproken door Henk of Ingrid, zou niemand verontrusten, ook niet de randdebiel waarmee Henk & Ingrid optrekken. Dat was, zoals we zagen, niet het geval bij de tweede regel uit Lavoir van Paul Demets. Over die regel zou ook een randdebiel kunnen opmerken dat het een gekunstelde regel is. Kunnen, zeg ik, maar eerder zal hij er helemaal niets over denken. We zijn niet naïef. De derde regel:
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Derde regel
Lezen wij in deze eenvoudige woorden ook niet waarover filosofie in feite gaat? Hoe weten we of geborgenheid ook werkelijk geborgenheid is? En als we op die vraag geen bevredigend antwoord vinden, hoe kunnen we ons dan ooit geborgen weten?
Natuurlijk, u kunt stellen dat filosofie die vraag niet alleen aankaart, en vooral niet zo emotioneel als schrijver dezes, maar er met de tools van de vakwetenschap ook een antwoord op poogt te formuleren, een antwoord dat verder reikt dan nestwarmte, of hoe je dat verlangen ook zou willen noemen en waaraan we behoefte zeggen te hebben.
En dat Neeltje Maria Min die vraag alleen maar stelt, ongeveer zoals een hond blaft naar druiven die te hoog hangen, is naar ons gevoel niet helemaal waar, immers, in de daaropvolgende regel, de vierde dus, beluisteren we ook bij een letterlijke interpretatie alleen maar dit:
Noem mij, bevestig mijn bestaan.
Eén na één
In het Holocaustmuseum te Berlijn wordt niets anders gedaan. De naam van wie in Duitse vernietigingskampen het leven liet, wordt opgezegd, één na één gelezen. En verder niets dan stilte. Die namen worden genoemd, hun bestaan, dat een wraakroepend einde vond, wordt door dat noemen bevestigd. Het is als een kaars van geluid die in de diepste en zwartste nacht heel even mag branden. Mij persoonlijk ontroert dat zeer, en het roept deze regel van Benno Barnard op: Sara, Israël, Esther, Benjamin, Jakob. En ik weet uit welk gedicht dit komt, Henk & Ingrid niet.
Vier regels
Ik heb van Paul Demets' favoriete gedicht Lavoir ook slechts vier regels besproken, - dit mag bij Neeltje Maria Min niet anders zijn. Vier regels om het verschil aan te tonen tussen wereldpoëzie en poëzie die dat niet vermag te zijn. Ter afsluiting durven wij stellen: Vlaamse poëzie, laat u niet temmen!
© Koenraad Goudeseune
Bourgondisch hakken, dat mag ik dus graag lezen.
Geplaatst door: Abe | 22 september 2011 om 16:09
Prima leesbaar stuk. Maarreh...
"ter gro[o]te van" ?
"adagio" ? Bedoeld wordt vast niet deze muziekterm maar kernspreuk, i.e. 'aforisme'.
"op aan of af te dingen" ? Het ww. 'afdingen' bestaat, maar het ww. 'aandingen' helaas niet; bedoeld zal zijn: 'aanmerken', dus: 'op aan [te merken] of [op] af te dingen'.
"slotregel wan" ?
"schrijvers deze" ? Bedoeld zal zijn: 'schrijver dezes'.
Geplaatst door: Harry J.M. Kleinhoven | 22 september 2011 om 23:41
Harry, we hadden afgesproken dat je dit per mail zou zenden, ipv in de reacties...
Geplaatst door: Chrétien Breukers | 23 september 2011 om 00:16
Jawel, maar alleen voor jouw stukjes. Dit is van een andere auteur.
Geplaatst door: Harry J.M. Kleinhoven | 23 september 2011 om 00:20
Harry....
Geplaatst door: Chrétien Breukers | 23 september 2011 om 00:26
Koentje, je wéét heel goed dat ik een half jaar geleden elk journalistiek werk heb stop gezet om me volledig te kunnen concentreren op een kloeke, kritische biografie van Jan Hoet voor De Bezige Bij Amsterdam. Je wéét ook heel goed dat ik nog de beste vriendjes ben met de redactie van De Groene en met andere bladen waarvoor ik publiceerde van NRC tot Vrij Nederland, van Humo tot Knack. Inderdaad veertien jaar geleden flikte ik de Volkskrant. Daarvoor heb ik terecht zwaar geboet. Maar zelfs dat is uitgepraat met de belangrijkste man in die affaire die deel uitmaakte van de toenmalige hoofdredactie. Overigens raak ik al twintig jaar geen druppel alcohol meer aan.
Geplaatst door: jan haerynck | 27 september 2011 om 10:56
Bij de dood van T.S. ELIOT
De eeuw begon met deze liefde: woorden
in de voltooid verleden tijd. Van schrijven
hield ik minder dan van geschreven hebben.
Maar deze eeuw is nog te jong om het bij die ene
liefde te laten. Ik dacht nog deze morgen in het
nauw van '11, wat nu met Berlusconi?
Politiek doopte mijn croissant in de koffie,
ik leer het maar niet af, zei mijn vriendin,
net zoals nagelbijten en vreten uit mijn neus.
Het kwam nooit eerder voor dat een eeuw
zich exact herhaalde, maar wel is waar dat
de vorige nog een eindje doorgaat als een geest.
Met wat in 1965 begon, bij de dood van T.S. Eliot,
ben ik op mijn zesenveertigste nog altijd bezig.
Opgeleid tot nu door hem tot hier.
En rond het kraambed werd door mijn familie
van zijn verscheiden geen acte genomen, evenmin
van wat Silvio, een dertiger, deed.
Koenraad Goudeseune
Geplaatst door: koenraad goudeseune | 27 september 2011 om 12:21