De receptie van Bloedplek de nieuwe bundel van Paul Demets is begonnen. Op de website van De Groene schreef Erik Lindner een korte beschouwing. Citaat: "In de slotserie komen we uit op 'wij'. Wij 'bijten ons een bloedlip bij dat onophoudelijk/ stromen.' De serie is het beste werk uit de bundel, hij heeft net als het begin een goed ritme en er is veel meer sprake van lyriek. Opnieuw roept de titel van de reeks dubbelzinnigheid op."
Tevens is er reeds een soort van verfilming voorhanden:
Snit from Anna Heuninck on Vimeo.
En Koenraad Goudeseune las een gedicht uit de bundel en kwam met deze bespreking:
Over een gedicht van Paul Demets
Lavoir
De hitte is potdoof. Het plein wordt niet opgeschud.
Er drijven fietsen voorbij en benen. Ik moet de muren
laten napraten, tegels volgen en de hond
zijn staart. Mannen slapen, hun armen
hangen van de middag af. Bij het stoplicht
kan de bal beter niet oversteken. In de wasplaats
schuimbekt water. Een dochter kromt zich tandeloos
naar haar moeder vroeger. Ze legt zout
op je schouders. Onder het afdak grijpen kaken.
Niet omkijken. Ze wringt het licht.
Het linnen belandt drijfnat nog in de mand.
De zon kookt je shirt, doet naar het lavoir
jouw handen stromen. We staan aan beide
ijden van water. Ik zie ons in een etalage
grijpen in een loodgrijs vel. Ze groeit als ze ons ziet.
Hoe het ook spat, nat wordt ze niet.
Aan Erwin Mortier, om maar iemand te noemen, zal niet gauw worden gevraagd wat zijn favoriete bladzijde is uit Gestameld liedboek, en als dat toch gebeuren zou, God verhoede het, zal Mortier wie weet antwoorden, (mild ironisch zoals hij ongeveer op alles antwoordt als hij niet woedend is, en ook als hij woedend is, is zijn toon nooit toornig) met de wedervraag of je een boek geen oneer doet als je er slechts één bladzijde uit tegen het licht houdt, één miezerige bladzijde maar, en of je het niet veeleer in zijn geheel tegen het licht moet houden, wil je het eer aan doen, ongeveer zoals je van een kind ook niet zegt te houden van de linkerwang en de rechterkuit, doch hoopt dat uit dat kind, ook met zijn darmen dus, een prachtig mens mag groeien.
Voor de goede orde: ik heb de nieuwe bundel van Paul Demets, Bloedplek, nog niet gelezen. Dat kon ook niet, want die bundel is nog niet op de markt. Ik vond het vers op internet. Paul Demets' favoriete gedicht. Zoals een atleet in zijn curriculum vitae niet die wedstrijd memoreert waarin hij uit de bocht ging, over zijn veters struikelde of al helemaal niet uit de startblokken geraakte, maar instede daarvan zijn puikste tijd, zijn mooiste medaille, zijn verste worp en hoogste sprong- zo ook is het met een dichter die van zijn jongste bundel het favoriete gedicht selecteert voor de nieuwsgierige lezer. Zo'n keuze is natuurlijk niet zonder gevaar. Het is de parel uit de oester. Het flonkert, maar doet het dat? Het is uit de etalage het mooiste object, maar is het niet van de hond gescheten zo lelijk? Gevaarlijk, zei ik, en terecht, want als ook die parel een bleke boon blijkt te zijn? Als ook dichters favoriete gedicht een gekleurd wasje is op dertig graden, een beetje van alles, maar in zijn geheel vooral mislukt, hoe dan zijn die andere verzen? Ik wil maar zeggen, en ik spreek hier uiteraard alleen maar voor eigen rekening en gestuurd door alleen maar eigen smaak, -nieuwsgierig naar het overige dat Bloedplek, de nieuwe bundel van Paul Demets, heeft alvast dit vers mij niet gemaakt.
Laten we het even van naderbij bekijken. Eerst en vooral de titel: Lavoir. Daar lezen we, immer op zoek naar gelaagdheid en meervoudige betekenis, zowel een wasplaats in, lavoir, als het Franse werkwoord voor hebben, avoir. En hoe mooi worden die twee betekenissen verbonden door een elle? Een l. Misschien wel het dochtertje van de dichter waarover in het gedicht sprake, in ieder geval een meisje? Nu krijg ik het persoonlijk warm noch koud van dat soort woordspelletjes en ook is me nooit duidelijk waarom het ene woordspelletje geniaal is en het andere flauw. Bij wat geniaal is lach ik niet of niet alleen en bij wat flauw is moet ik alleen maar lachen als het heel erg flauw is. Herman Brusselmans, geen schrijver in de Vlaamse literatuur die méér woordgrapjes heeft gepleegd, schrijft in zijn jongste boek, ter illustratie van een randdebiel: 'Ik weed het niet.' Ik moest daar hartelijk om lachen. Niet aldus bij de titel van Paul Demets favoriete gedicht uit Bloedplek. Niet bij Lavoir. Ik las het en ik dacht: O, nee. Ik las het en ik dacht: dit kan niet. Ik las het en ik dacht: daar gaan we. Ik las het en ik dacht: poëzie mijnheer! Dit wat betreft de titel. De eerste regel luidt:
De hitte is potdoof. Het plein wordt niet opgeschud.
Ondanks het feit dat de lezer van poëzie immer op zoek is naar meerduidigheid, is het natuurlijk ook wel zo dat lezen wat er staat erg handig blijft en van gezond verstand getuigt, zolang het natuurlijk geen rabiate zucht naar letterlijkheid wordt, want daar bewijs je, mijns inziens, de poëzie ook geen dienst mee. En net door een letterlijke lezing van die eerste regel vragen we ons af of hitte ook, ik zeg maar iets, qua auditief vermogen sensitief kan zijn, het tegengestelde van potdoof zeg maar. Ik dacht het niet, althans, zo'n hitte die alles, werkelijk àlles hoort, nog scherper dan een hond, is mij niet bekend en overigens laat zo'n hitte me koud, ik kan er mij niks bij voorstellen. Potdove hitte dus. Heel vreemd. En dat plein? Wat is daarmee? Het wordt niet opgeschud, schrijft Paul Demets. Natuurlijk brengt het naar de letter lezen ons niet bij een donsdeken dat kan worden opgeschud, maar bij, ik zeg maar iets, het Tahrirplein in Egypte. Bommen, revoluties, aanslagen, rumoer. Daarvan niets bij Paul Demets. Dat kan ook niet anders, want dat plein is waarschijnlijk een plein in Antwerpen en daar ontploft er niets. A gij zijt goed, kan de lezer nu wel zeggen, maar lees die halve regel eens. En denk er wat mij betreft een plein in Tielt bij. Zelfde resultaat: niets. Op naar regel 2.
Er drijven fietsen voorbij en benen. Ik moet de muren
Zo ver zaten we er met ons Tahrirplein niet naast. En dat hebben we te danken aan een initiële, letterlijke lezing. Want anders is het of er helemaal niets is ontploft en er geen fietsen en benen voorbijdrijven. Door wat je zegt, of liever door wat je niet zegt, enfin, u weet wel, het negatief van elke zin, dat luistert bij aanvang mee met wat er wordt gezegd. Het is een truc, meer niet. En in principe zou het ook moeten werken bij mededelingen als dit: er drijven wolken voorbij en wolken niets. En dat doet het ook wel, geloof ik, maar bij die laatste mededeling moet althans ik lachen, bij Paul Demets' voorbijdrijvende benen en fietsen niet. Daar zijn het rare zwanen en er klinkt meteen ook terreur op, of toch iets wat daarvoor moet doorgaan. Wat vreemd is, want we zijn tenslotte nog altijd in Antwerpen of in Tielt en daar gebeurt er qua terreur niets en qua cultuur alleen maar kaf en warme lucht. Op naar de muren. Paul Demets schrijft in het tweede luik van de tweede regel (we schieten straks wat beter op):
Ik moet de muren
Wat? Verven? Nee, natuurlijk niet. Maar wat is hier de bedoeling van, behalve dat we in die muren ook het woord uren opvangen? Traagte, dwang en weerstand roept de dichter hiermee op, en persoonlijk vind ik het wel kunnen, maar het wordt banaal als het niet in een sterke regel uitmondt. En dat doet het hier niet, helaas. Ik moet de muren
laten napraten, tegels volgen en de hond
Muren laten napraten,- ja, knap hoor, maar het slaat werkelijk nergens op. Pratende muren, dat is te simpel moet Paul Demets hebben gedacht bij het scheppen van dit vers. Napraten, is al beter. En laten napraten is het helemaal! Of tenminste gewapend met drie betekenissen en dat neemt niemand me nog af. Verder gewoon de tegels volgen en de hond. Zijn staart met name. Ik vroeg mij af, ik houd niet van honden, maar kun je ook zijn kop volgen? Als hij achteruitloopt of zo? Of zijn rechterkant? Als zijn linkerkant in de mand achterbleef? Soms beleef je aan letterlijk lezen ook gewoon lol, ik geef het u maar mee. Maar daar betaal je bij Paul Demets dus cash voor en in dit gedicht erg veel, het poëem wil vooral diepzinnige zijn. We ontmoeten verder van slapende mannen hun armen, ze hangen van de middag af, niet zoals ik tegenwoordig van een uitkering afhang, maar omdat het middag is en pokkeheet hangen ze er als het ware metereologisch van af. En ook daar kan ik me niks, werkelijk niks bij voorstellen. Een bal die bij de stoplichten beter niet oversteekt, hangt wat mij betreft in het luchtledige als een discobol in de mist. Er is geen geschiedenis aan. Het doet maar in nietszeggendheid voort. En van daar af wikkelt Paul Demets in dezelfde stijl en met dezelfde kunde het verhaaltje af dat ik hier niet ga verknoeien. En dat levert dan een gedicht op, hét favoriete gedicht van Paul Demets, dat naar mijn smaak alleen maar lijkt op een gedicht en althans mij niet reikhalzend doet uitzien naar Bloedplek van Paul Demets, dra in de betere boekhandel.
© Koenraad Goudeseune
Mooi stuk, Koenraad. Poëzie is zo origineel mogelijk opschrijven wat je niet weet dat je bedoelt, dat blijkt maar weer. Of zou er gewoon helemaal geen bedoeling (thema) zijn?
Geplaatst door: Abe | 16 september 2011 om 12:31
Ach, ach, ach, daar hebben we weer ons overgefrustreerde taxichauffeurtje én professioneel bedelaartje van de Hentse letteren Koenraadje weer. Hij laat zich weer heel mooi kennen. Boek niet in de handel? Kun je het niet kopen, Koenraad? Heb je al je geld verzopen? Koenraad slaat graag de anderen maar kom niet aan hem. Toen ik van plan was om voor Vrij Nederland zijn laatste kutboek negatief te bespreken werd ik overdonderd met smeekmails van zijn goede vriend Benno Barnard om het aub niet te publiceren. Het zou ons Koentje oh zoveel pijn doen. Maar Paul Demets tackelen via een belachelijk letterlijke lezing maakt hem blijkbaar veel gelukkiger. Dat Demets de bundels van Goudeseune de moeite niet vindt om te bespreken, speelt daarbij natuurlijk geen rol. Koenraad slaat heel graag op de hele wereld als een ouwe bokser met Alzheimer op een versleten boksbal. Altijd slaat hij er naast en komen zijn vuistjes tegen de betonnen muur terecht. Ook nu weer. Koenraad, aan je stompzinnige lezing heb ik geen boodschap. Ik las de bundel wél. En vind hem nu al dé bundel van het jaar. Een heel grote aanrader. Erik Lindner heeft groot gelijk. Jij bevestigt het beeld dat ik heb van jou weer eens een keertje. Jammer, dat de Contrabas aandacht besteedt aan een lullootje als jij.
Geplaatst door: jan haerynck | 16 september 2011 om 12:54
Zeg Jan. Heb ik het hier mis, of bevat jouw reactie een grotere scheld-dichtheid dan het hele stuk van Koenraad bij elkaar? Ik heb het goed, vrees ik.
Geplaatst door: Chrétien Breukers | 16 september 2011 om 14:02
Waarin heeft Lindner precies gelijk? Het enige oordeel dat die naam mag hebben in zijn recensie is dat de bundel een "sterke compositie" is en een "welluidend geheel".
Geplaatst door: Abe | 16 september 2011 om 14:27
Goed lezen, Chrétien. Letterlijke lezing van één gedicht is volgens mij geen recensie van een volwaardige bundel, denk ik. Maar ik zal het weer fout hebben natuurlijk.
Geplaatst door: jan haerynck | 16 september 2011 om 15:25
Nee, dat heb je prima, er staat: "En Koenraad Goudeseune las een gedicht uit de bundel en kwam met deze bespreking:"
Maar wat is je antwoord op de vraag van Abe de Vries?
Geplaatst door: Chrétien Breukers | 16 september 2011 om 15:50
Beste Chrétien, zegt de inleiding van Linder niet genoeg? Ik citeer even: 'Paul Demets publiceerde De bloedplek, twaalf jaar na zijn debuut De papegaaienziekte. De nieuwe bundel lijkt minder klassiek van toon dan de in de tussentijd bij Druksel verschenen reeks Vrees voor het bloemstuk (2002). Korte zinnen, over de versregels verspreid, geven een dwingende ritmiek aan de eerste reeks uit de nieuwe bundel. Opvallend is dat alle tien gedichten in de hij-vorm zijn geschreven en de serie een gedicht op zich lijkt te vormen. Dat versterkt niet alleen de gedichten, ook het mysterie van die hij-figuur. 'Altijd weer zit weg van ons te kijken de man die wij/ niet zijn.' Kleine voorvallen, indrukken en observaties stutten de gedichten. 'De kassa die dichtslaat. Een das wordt half gestrikt.' En toch is er spanning, dreiging, niet alles is even gewis. 'Helder zien we niet.' De hij-figuur lijkt iets te vertegenwoordigen, ons op de hielen te zitten, onder onze huid te willen kruipen. Even lijkt het slot op uitleg uit te draaien. Een 'perimeter' verwijst naar de omtrek, zoekt de uiterste grens op. Je kunt het hier als titel van de eerste serie ook lezen als pad rondom het waarneembare.
erik Lindner
'
Geplaatst door: jan haerynck | 16 september 2011 om 15:55
Excuses, moet Lindner zijn, natuurlijk
Geplaatst door: jan haerynck | 16 september 2011 om 15:56
Juist is juist: Benno Barnard vroeg me wel om het niet te publiceren en overdonderde me dus niet met smeekmails.
Geplaatst door: jan haerynck | 16 september 2011 om 18:26
Waar halen dichters en recensenten eigenlijk altijd het idee vandaan dat een bundel moet opgebouwd worden uit series of cycli met een of andere samenhang? Wie, behalve wellicht recensenten, leest een bundel van A tot Z uit? Ik heb eerlijk gezegd het geduld en de wil niet daarvoor. Volgens mij slaan de meeste mensen een bundel open op een willekeurige bladzijde, lezen hier en daar een gedicht. Ik verkies trouwens 50 goeie gedichten in een 'wanordelijke' bundel boven 35 goeie en 15 slechte in een 'overzichtelijk opgebouwde' bundel.
Geplaatst door: Jacques Santegu | 16 september 2011 om 19:45
Hallo Jan, waarom ineens die correctie?
Geplaatst door: Chrétien Breukers | 16 september 2011 om 20:26
beste chrétien, ik keek nog even mijn mails na en vond er maar ééntje van benno barnard waarin hij mij vroeg om het negatieve stuk niet in Vrij Nederland te publiceren. Ik ben niet te beroerd om mijn ongelijk toe te geven; meer moet je daar niet achter zoeken.
Geplaatst door: jan haerynck | 16 september 2011 om 22:24
ik blijf er echter bij dat koenraad goudezeune in zijn eigen voet schoot. Elk gedicht dat je zo uit zijn context haalt en elke letter met een pseudo-grapje lardeert sla je morsdood. Zelfs van de grootste meesters. Dan moet je gewoon poëzie niet lezen of willen lezen en al zeker niet in de zeik zetten. Maar dat weet Koenraad verdomd goed, hij is niet dom. Hij kwetst om te kwetsen. Overigens, de bundel van Paul Demets ligt al een week in de etalages van de boekhandels in Gent. Daarvoor moet Koenraad niet eens zijn taxi uitstappen. Nogmaals een bewijs van zijn kwaaie wil. Hij probeert zijn grote voorbeeld Jeroen Brouwers te klonen maar deze techniek staat duidelijk nog niet op punt. Enfin, nu genoeg, al veel te veel aandacht voor het jaloerse opstootje van Koenraad. Op naar eerlijkere en fijnere recensies.
Geplaatst door: jan haerynck | 16 september 2011 om 22:31
In zijn geboorteplek Boezinge schrijven ze Goudezeune, Koenraad schrijft zijn naam als Goudeseune. Wie ben ik om hem dat recht te ontzeggen?
Geplaatst door: jan haerynck | 16 september 2011 om 22:39
Ik heb het gedicht nogmaals met de beste bedoelingen doorgenomen. Mijn vraag? Wat moet ik ermee?
Geplaatst door: Jacques Santegu | 18 september 2011 om 01:40
Dit gedicht is in mijn ogen een perfecte illustratie van gekunstelde zelfwerkzaamheid. Ik geef een voorbeeld:
De hitte is potdoof:
Dit is een samentrekking van: de hitte is verdovend en de hitte van een potkachel.
Over knutselen gesproken.
Ik zou zo graag de mening van Komrij over dit gedicht willen lezen.
Geplaatst door: Paul van de Wiel | 18 september 2011 om 10:35
Na lezing van het gedicht is Goudeseune's commentaar een verademing.
Geplaatst door: Adriaan Krabbendam | 18 september 2011 om 12:34
Ik moet iets herstellen. Het woord potdoof bestaat, maar ik kende het niet. Positief is in ieder geval dat "de hitte is potdoof" beter klinkt dan "de hitte is stokdoof". Misschien omdat we onbewust het woord pot onbewust in verband brengen met hitte. Helaas moet ik bij mijn mening blijven dat het gedicht erg gezocht aandoet. Maar ik waardeer ten zeerste de zelfwerkzaamheid ven elke dichter.
Geplaatst door: Paul van de Wiel | 19 september 2011 om 11:15