Eigenzinnig kun je de poëzie van Martijn Benders beslist noemen, maar daarmee zeg je dus niets, want poëzie hoort eigenzinnig te zijn. Maar wat maakt Benders' eigenzinnigheid de moeite waard? Alleen al zijn houding. Net zoals de eerste de beste dorpsdichter geeft Martijn Benders uit in wat zo mooi heet 'eigen beheer', de grijze zone in de literatuur waar alles wat ook maar ten naaste bij zo ongeveer op een gedicht lijkt ook aldus wordt gepresenteerd in vaak tenenkrommende uitgaves. Zijn houding dus in het politieke en sociologische klimaat van de Nederlandse poëzie. Een houding die ik van intellectuele moed vind getuigen. Een houding die ik bewonder. Een houding die ik des dichters vind. Fed up met het officiële circuit.
KG: In hoeverre, Martijn, stuurt die houding ook je eigen schrijfact? Puberend licht, schrijf je in 'Gnomon', over de bliksem. Prachtig beeld, maar ik vroeg me af of daarin ook de bevoogding van de wereld kan worden gelezen en van die wereld het officiële, het aantoonbare, het machtige?
MB: Dat gedicht is gebaseerd op het nummer 'teenage lightning' van Coil, een avantgardistische formatie waar ik me altijd heel verbonden mee heb gevoeld. 'it's only lightning, teenage lightning' heet het daar. Coil is nu compleet de pijp uit, hebben altijd min of meer in eigen beheer uitgegeven en altijd geweigerd op te treden, tot hun laatste jaren toen optreden ineens een concept werd in plaats van iets wat erbij hoort. Dat spreekt mij aan.
Ik vind normaal optreden een vorm van mezelf herhalen, en ik wil bewust niet steeds met mijn 'oude zelf' bezig zijn maar liever steeds nieuwe dromen najagen. Meestal kijk ik boeken die ik heb geschreven ook niet meer in. De betekenis van Gnomon - puberend licht - het gedicht gaat denk ik over iemand verliezen aan een verslaving, maar heel zeker weet ik dat niet meer, kan het me niet zo goed herinneren. Ik weet nog dat het einde van dat gedicht mij heel lang stoorde en ik het bij publicatie nog steeds een onbevredigend einde vond maar ik vond dat ergens conceptueel wel passen bij het gedicht zelf.
Fascinerend toch, dat er een periode in een mensenleven bestaat waar de dagelijkse werkelijkheid, zoals dat heet, scheurtjes begint te vertonen. Ik ben denk ik ietwat experimenteler geweest dan de gemiddelde medemens dus heb minder die neiging mijn puberteit als het enige contactpunt met de werkelijkheid te beschouwen, maar als fenomeen vind ik het heel boeiend.
KG: Het aantoonbare, het machtige, zegt je niet zo veel. Maar toch lijkt het me alsof je in je gedichten een nog machtiger woord, een aantoonbaarder probleemstelling opvoert. Er is veel overtreffende trap in jouw werk. Je schrijft: ‘Alhoewel mijn brein en ik / fundamentele meningsverschillen over poëzie hebben / vind ik ‘denkfabriek’ absoluut niet kunnen net zoals / wij gedichten geen voelfabriek gaan noemen / om de lieve vrede te bewaren.’
Hierin kunnen we toch makkelijk de literaire polemiek lezen tussen wat zo mooi heet ‘talige’ en ‘anekdotische’ poëzie. En eigenzinnig is dan altijd de overrulende slotstem van de dichter? Zijn gedichten zoals ‘Eenzame Uitvaart’ en ‘Ik gaf mijn bloemen aan Ester Naomi Perquin’ (zie bijlage) een uiting van onvrede met de literaire scene? ‘Pfeijffer werd, / voor de goede orde / nog even stevig in de kont gezet.’ Die regel valt toch niet te duiden zonder weet te hebben van Pfeijffers debiele interventie op Facebook, toen hij zijn integrale vriendenkring een filmpje stuurde ‘Do you take it in the ass’?
MB: Ik geloof persoonlijk helemaal niet in een tweestrijd tussen talig en anekdotisch, of tussen hermetisch en begrijpelijke poëzie. Die voorstelling van zaken vind ik een bijna Amerikaans aandoende simplificatie, een op zichzelf al pseudoreligieuze benadering. Het woord 'hermetisch' betekent bijvoorbeeld dat iets versleuteld is, en dat je het met de juiste sleutels kunt openmaken om een verborgen inhoud te vinden. Maar de term wordt misbruikt om poëzie aan de man te brengen die duidelijk structuralistisch is. Hoe onzinnig kun je zijn? Alsof structuralisme, waarmee je taal als structuur in poëzie gebruikt überhaupt hermetisch zou kunnen zijn.
Het kenmerkende van structuralisme is juist het anti-hermetische. Daarom heb ik helemaal niks met die quasi-intelligente voorhoede. Het is allemaal een verdeel-en-heers strategie - het gaat hier primair niet om het schrijven over poëzie, maar om op dusdanige wijze stelling te nemen dat de eigen machtspositie onder halfbakken intelligenties groter wordt. Niet zo heel interessant. Pfeijffer volg ik niet, die zin in het gedicht ging over mijn eigen filmpje tijdens de Buddingh waarin ik live vanuit Istanbul blackberryend Pfeijffer zat af te kraken op een terrasje, als een soort moderne decadente polemist. Het was het enige moment tijdens de vier filmpjes waarop er in het publiek werd gelachen. Dat vond ik al eer genoeg.
De twee gedichten die je noemt zou je een protest kunnen noemen tegen de literaire scene. 'Ik gaf mijn bloemen aan Ester Naomi Perquin' is een heel letterlijk gedicht dat gaat over die Buddingh prijsuitreiking. Alles wat in het gedicht staat is letterlijk zo gebeurd. Ik vond het heel raar om dat format te zien, dat dwingende format van zo'n prijs - en ik deed iets wat erg afweek van het format, maar kreeg toch mooi een bosje bloemen hoewel Erik Menkveld er wel clownesk mee sloeg. Ik dacht dat negatief geladen bosje geef ik weer weg. Maar Alexandra wou mijn bloemen niet dus gaf ik ze aan Naomi. Daarna heb ik op verkeerde wijze een bundel gesigneerd.
Het gedicht gaat dus wellicht meer over hoe ik gewoon niet in dat circuitje pas. Mannetjes met brilletjes die hoopvol zitten afwachten of ze in de prijzen vallen, ik voel me dan zo'n aangeklede aap. Dat is het format van de beschaving. Ik vind het interessanter iets te doen dat zich niks van het format aantrekt. Zo'n prijsuitreikingmoment heeft wel een bepaalde lading, dus dat maakt het als performance gelegenheid wel interessant. Het zijn hele politieke events. Zou ik me geconformeerd hebben naar het format van die dag dan zou ik me waarschijnlijk belabberd gevoeld hebben. Nu vond ik het een fantastische avond. Daar gaat het gedicht ook over. Het is een dionysisch perspectief.
KG: Terwijl je in het gedicht 'Poëzie' nou net van de performance lijkt te zeggen: niet doen. Immers: 'De mond is een cynisch zintuig ()'. En verder: 'Uit afkeer liet de mond / een tong groeien.' En ook in wat ik hier maar gemakkelijkheid halve 'De liefde' zal noemen, gaat het met spreken, performen, niet goed. '() liefde is een dialect / dat uitsterft als de ander praat.' Wat overblijft, is een bevechten van duisternis van papier. 'Vervelend is de afstand dodende bril van de liefde' luidt het elders.
En je liefje is in het gedicht 'Affaire' dit: 'Je bent een industriestadje, / waar ik in een mum van tijd doorheen rij.' Mogen we dat ook van de performance stellen? Ook dat nummer is, in het beste geval, in een mum van tijd voorbij, duurt nooit langer dan een kwartiertje. En ook voor de performance geef je nauwelijks blijk van liefde. In het gedicht 'Gum' lees ik de cynische wens zaken te laten verdwijnen, onklaar te maken. En ook lees ik er 'Rum' in, maar zulks uitsluitend op particuliere rekening en me ingegeven door mijn eigen gevecht met alcohol. 'Gum' begint zo: 'Je bent een lekker ding. / Ik ga je een gum voor je verjaardag geven.' Hoe is je verhouding met alcohol? Het gedicht dat me daar nieuwsgierig naar maakte, heet 'Vloek' en gaat zo:
De eeuwen zijn van papier
als je een flinke vouw in de ziel hebt.
Als je een ziel hebt met ezelsoren
en de kopglans van een borrel.
Geloof mij maar,
de vloek brandt niet meer op je tong
als je de schroevende troost van het wonder kent.
MB: Het gedicht 'Poëzie' gaat niet over performance, maar over poëzie als medium. Ik probeer erin te verklaren hoe het komt dat poëzie als medium zelf afkalft. Poëzie is zintuigelijk sterk met het woord, de mond, verbonden.
De rol van de mond is traditioneel bezien altijd die van kostwinner geweest, een vrij vaderlijke rol, en de impopulariteit van poëzie moet worden gezocht in de toenemende dominantie van de andere zintuigen. Ga je tegenwoordig naar de bioscoop dan moeten je zintuigen op bijna rimbaudeske wijze overdonderd worden met onverwerkbare informatie. Ik zie daarin een soort poging van de entertainment industrie om de intellectueel als fenomeen onmogelijk te maken. Men gelooft dat de onmondigheid van mensen de laatste 30 jaar een natuurlijk fenomeen is, maar ik geloof dat niet zo. Naar mijn idee protesteren mensen vooral niet meer omdat ze beneveld zijn.
Voor mij is poëzie niet iets wat ik primair met een publiek wil delen. Ik heb dat altijd een soort van gênante verhouding gevonden - ik ken die mensen niet, ik wil het liever iemand in het oor fluisteren. Dat is geen verwijt naar mensen toe die het wel leuk vinden poëzie voor te dragen - het is puur een persoonlijk onvermogen van mij om me aan iets te relateren. Ik haat het bijvoorbeeld ook om op stoeltjes te zitten. Dat lijkt iets onbenulligs, maar ik kan er niet tegen op een rijtje in een stoel te zitten.
Ik vind aan poëzie avonden ook niks aan, als ik uitga wil ik dansen en zo. Of zuipen met maatjes, dat soort dingen. Dat poëzie circuit lijkt nog het meest op een soort vrijmetselaars circuitje waar 'lezingen' gehouden worden over van allerlei zaken die je ook zo op Wikipedia kunt opzoeken, soort oubollige manier van droge kennisoverdracht, heel aandoenlijk maar niks voor mij. Ik krijg hooguit een onbedwingbare neiging met bekertjes te gaan gooien van dat soort gelegenheden. Ik kan me echter wel performance-soorten met poëzie voorstellen die me wel zouden bevallen, en waarvan het uitvoeren ook leuk zou zijn, maar dan zou ik het meer in een suprematistische, residents-achtige setting zien. Ik vind dat als je iets doet je het ook voluit moet doen, niks halfbakken, en daarom treed ik niet op, tot ik iets heb gevonden waarin ik geloof. Ik geloof vooral in conceptuele of supermistische performances.
Het is me nooit helemaal gelukt verslaafd aan alcohol te raken. Ik heb altijd periodes waarin ik veel drink, en dan gaat me dat weer vervelen en ga ik een hele tijd heel spartaans doen, of mijn vervoering in andere zaken zoeken. Eigenlijk is alcohol ook niet zo heel interessant. Van een LSD papiertje leer je heel wat meer dan van een jaar alcohol zuipen, maar ik geef toe, het is wel een lekkernij: het is iets wat je gebruikt omdat het lekker is, niet omdat het leerzaam is. Ik voel het niet verslaafd raken echter als een soort persoonlijke verplichting: zodra je verslaafd bent heb je het experiment eigenlijk opgegeven.
Elke routine is eigenlijk een vorm van verslaving. Hoe routineuzer je leven wordt, des te bedwelmder neem je alles waar. Maar ook het normale, nuchtere bewustzijn is slechts een andere vorm van routineuze bedwelming. Ga maar eens naar een café en kijk goed rond. Bijna niemand is zich bewust van zijn omgeving, ze leven allemaal in een kleine cocon. Het vergroten van die cocon, dat proberen slechts weinigen. Maar dat is juist het enige dat ik een beetje zinvol vind in dit leventje, dus moet je een beetje schipperen en experimenteren met verschillende routines. Ik doe bijvoorbeeld ook 2 en een half uur sport per dag, puur omdat ik geloof dat adrenaline ook vormend werkt op het karakter.
KG: Wat ik bedoel met alcohol en het misbruik ervan is wat naar mijn gevoel door Malcom Lowry erg geestig is verwoord in deze citaten uit 'Onder de Vulkaan': 1: 'Goeie God, als onze beschaving eens een paar dagen nuchter zou worden, ging ze de derde dag aan wroeging dood.' 2: 'Er wordt geen dorst mee gelest als je kunt zeggen wat liefde is die te laat komt.' 3: 'Je zult wel denken dat ik gek ben, maar zo drink ik ook, alsof ik een eeuwig sacrament ontvang.' Naast de onbedwingbare zucht, de delirische gruwelen, de tijdelijke stimulans, de onmogelijkheid van het zonder stellen, de kinderlijke foefjes om aan drank te komen, de ingebeelde nuchterheid, de totale verwarring, de bijzondere associaties, enz. enz.,- naast dit alles is er ook de overtreffende trap van het lucide, het intellectuele sacrament waardoor je, als in een heuse religie, uitverkoren wordt, je althans zo kunt voelen.
De branie ook. En daarvan ontmoet ik veel in je werk. Zo geef je in het gedicht 'Einde regel' dit aan de lezer mee, cursief gedrukt: 'Even een mededeling tussendoor voor de literaire kritiek. Ga een baan zoeken, lul.' Dat lijkt me het gewapende spreken van de roes, of het nu om alcohol of andere middelen gaat. Ook in het schitterende 'Hollywood' is je spreken een staaltje cocktailpraat: 'Schatje, wees niet bang, / niemand neemt je je vullingen kwalijk.' En halverwege spreek je van '() een borrelbad () toen ik er zwom.' En omdat drank en de zucht ernaar nooit bij de geboorte is meegegeven, het een jongetje door de vader (in ruime zin) wordt aangeleerd, brengt mij dit bij het gedicht 'Vader' dat je besluit met deze regel: 'De apocalyps zelf / komt hem verlegen om zakgeld vragen.' Is de Turkse wereld die door Henk & Ingrid en ook door bebrilde intellectuelen een machocultuur wordt genoemd, debet aan je krachtig spreken?
MB: Ik denk inderdaad dat drinken religieuze, consacrerende eigenschappen heeft. Malcolm Lowry heeft dat mooi verwoord. Als ik niks beters te doen had zou ik alcoholist worden en als dichter eindigen. Maar gelukkig komt dan altijd net op tijd de strenge blik van Mishima uit een oud boek, en dan verkeer ik weer even in de waan een samoerai te zijn en vind ik de alcohol een poosje weer een te tamme doodskist voor mijn neo-kapitalistische zieltje. Ik probeer altijd een beetje die scheidslijn vast te houden tussen decadentie en ascetisme. Niet netjes, ik schiet dan weer helemaal de ene dan weer de andere kant op.
Maar alcohol en ook religie gaat mij altijd na loop van tijd vervelen. Een tijdlang was het een soort hobby van me om 's nachts dronken in het zwembad te liggen en dan naar de vliegtuigen te kijken die komen en gaan over Istanbul. Dat is een mooi voorbeeld van de combinatie van een religieuze en technocratische ervaring - een soort smeltkroes. Absurd ook te bedenken waar die vliegtuigen heen gaan - militaire vliegtuigen naar Irak, Passagiersvliegtuigen naar Europa, van alles vliegt er. De verhoudingen zijn absurd, maar daar voel ik me bij thuis, bij absurde verhoudingen. De roes is natuurlijk ook het dionysische element - zoals we het eerder hadden over de tegenstelling tussen puberale en volwassen kunst, zit die tegenstelling ook weer in het Apollinische versus het Dionysische.
Er zijn mensen die de kunst meteen liëren aan 'de beschaving' - primair een heel apollinair standpunt, en als je het mij vraagt ook gevaarlijk. Ik luister niet naar muziek omdat ik me beschaafd wil voelen. Ik verwacht van muziek, en van poëzie, veel eerder dat ze mij uit die beklemmende kooi van beschaving weet los te maken. Daarom vraag ik me af of dat monsterverbond tussen de kunst en de beschaving uiteindelijk wel zo'n goed idee was. Mensen krijgen al snel een hekel aan dat soort beschavende maatschappelijke dwangbuizen, en niet zonder reden. Nietzsche schreef al dat hij in plaats van de dichters de beschaafden uit zijn ideale republiek zou laten jagen.
De Turkse cultuur een machocultuur - dat is een bekende misvatting. Ik vind Turkse mannen niet zo heel macho-achtig eerlijk gezegd. Ze gaan hier ook veel zachter en vrouwelijker met elkaar om - als je in Nederland als man een andere man aanraakt ben je meteen al heel verdacht. Hier is dat allemaal veel meer de norm - is dat macho-achtig, ik weet niet. Wat je hier wel hebt is een wat verknipte verhouding tussen de seksen waar ik me wel vaak aan erger.
De verschillen zijn hier veel groter, er bestaat ook een groot wantrouwen wederzijds. Je hebt ook wel hele moderne Turken, maar laatste tien jaar zie je wel een soort van retro-beweging, logisch ook wel omdat men zaken allemaal zo op de spits drijft in het westen. Ik zie het allemaal met argusogen aan. Het lijkt wel alsof de hele planeet collectief aan het debiliseren is. Hopelijk is het allemaal maar een tijdelijke fase, hoewel ik het als ik eerlijk ben redelijk somber inzie. Als mensen bij dit niveau van welvaart al zo onaangenaam beginnen doen, wat gebeurt er dan als het systeem eens echt een keer crasht? Je denkt er toch liever niet aan.
Krachtig spreken - dat is natuurlijk de kerntaak van elke dichter. Je moet een eigen stem hebben en die laten horen. Dat heeft met Turks zijn niks te maken - ik ben vast ook wel meer Nederlander dan Turk, dat krijg je er toch niet uit, alle inburgeringsonzin ten spijt. Dat vind ik zo'n typisch moderne vorm van roze brillen ideologie, dat hele inburgeringsverhaal. Alsof mensen elkaar beter gaan mogen als ze elkaar WEL verstaan. Volgens mij beginnen juist de echte problemen dan pas. Maar ik heb bijvoorbeeld een Hongaarse vriendin die al 15 jaar in Nederland woont, perfect Nederlands spreekt en ik ben nog steeds de enige Nederlander die ze kent. Daar zit veel eerder het probleem denk ik, in die calvinistische geslotenheid van Nederlanders als groep. Terwijl Nederlanders toch ook altijd iets nieuwsgierigs hebben. Ze reizen niet voor niks zoveel. Het blijft een eigenaardig volkje.
KG: 'Zover zijn we nu.' schrijf je in het gedicht 'Poëzie'. 'En de verveelpudding van het brein / beraamt de laatste slag: chips. Democratie. / Alles om eindelijk woordaf te zijn.' Die verveling, althans voor mijn oor, neemt haast mythische proporties aan en brengt me bij de kreten van afschuw die ook Flaubert uitte over zijn tijd. Maar het brengt me ook bij iets uit 'Leven als ambacht' van Cesare Pavese: 'Hoed u voor de maatschappijkritiek van Flaubert. Die vertrekt niet dan van het standpunt dat àlles vuiligheid is, de integere kunstenaar incluis.' Kun je je in dat Flaubertiaanse standpunt vinden, opereer je er zelf uit, of is ook dat ondertussen een overruled spreken? Mogen we in een regel als 'Hersenen neigen van nature naar alle vogelhoogte' een wringende echo van hoop beluisteren, ondanks '() het hart van een mens is een steen.' En: 'Het wil in de diepte springen / aan een dik touw van bloed.'
MB: Om eerlijk te zijn, zijn mijn standpunten veel meer beïnvloed door mensen als Mishima, Frisch en Nietzsche en veel minder door Flaubert, hoewel ik me in veel Flaubert best kan vinden, maar ik vind dat Flaubert meer gemeen heeft met Schopenhauer - sympathiek, maar ietwat passief ook. Nietzsche zag primair de wereld ook als door-en-door gecorrumpeerd, maar nam wezenlijk een heel ander standpunt in: in plaats van zich door die corruptie te laten deprimeren, zocht hij liever een andere weg: zijn mening was dat je als je je door middelmaat liet deprimeren je feitelijk onderworpen was aan die middelmaat, en dus wezenlijk bezien hen niet kon ontstijgen.
Volgens Nietzsche was het een filosoof bijvoorbeeld onwaardig om tegen die middelmaat te strijden, juist omdat hij zelf de uitzondering is - hij zocht naar een andere weg, die hij 'Amor Fati' noemde, de liefde tot het noodlot. Dat concept is nogal lastig uit te leggen, maar je zou het je zo voor kunnen stellen: stel dat er een God bestaat, dan vindt hij al het verwerpelijke en verschrikkelijke misschien wel schitterend. Misschien vindt hij de atoombom wel het mooiste dat hij ooit zag. Dat idee, dat je 'ja' tegen alles kunt zeggen, dat is eigenlijk de ultieme dionysische toestand, en Nietzsche zag zichzelf min of meer als de avatar van Dionysus. Als zo'n kracht bestaat, de kracht van de ultieme roes, dan is dat geen deprimerende, neerslachtige entiteit. Het is eerder een entiteit die zowel de schepping als de vernietiging prachtig weet te vinden.
Vanuit zo’n a-moralistische dionysische visie is ook niets essentieel corrupt meer te noemen - wat niet wegneemt dat het middelmatige gewoon het middelmatige blijft. Zo probeer ik alles ook een beetje te zien. Wat zou het als de poëziewereld bezet wordt door een vriendenclubje van kleine kruideniers - laat die mensen lekker middelmatig zijn. Ik zie echter wel iets wat ik een nieuw soort beweging vind, namelijk dat het middelmatige, de huidige elite zeg maar, steeds a-moralistischer wordt, terwijl een beetje middelmaat natuurlijk zo moreel als de pest dient te zijn.
Die combinatie 'middelmaat' en 'amoreel' is een beetje zorgelijk, omdat deze mensen totaal niet de ruggengraat hebben in een moraal-loze omgeving te kunnen functioneren. Moraal-loos, dat is het mooie dierenrijk, het rijk der insecten, het rijk der engelen. Daar passen deze kruideniers, nerds en politieke verzekeringsagenten helemaal niet tussen. Ze zouden nog geen dag in de jungle overleven. Waar die onbegrijpelijke neiging tot een 'might is right' filosofie vanuit de middelmaat vandaan komt - dat vind ik een interessante vraag.
Dat deze luitjes zichzelf als het hoogste zien is volstrekt normaal en dat baart mij geen zorgen. Wat me wel zorgen baart: dat ze het hoogst bereikbare voor zichzelf niet langer als het morele zien. Dat schept een hele merkwaardige premisse: een heersende klasse van middelmatigen die niet langer de moraal als leidraad willen hebben. Het spreekt voor zich dat dat een gevaarlijke ontwikkeling is. Het doet aan het 'Dritte Reich' denken waar ook allerlei bleke ambtenaartjes meenden de übermensch te vertegenwoordigen met wat domme, bij elkaar geraapte ideeën. Kippenboeren en bureaucraten waren het, meer niet. Ik vind het nog steeds onbegrijpelijk dat de Duitsers zich door zo'n neurotische verschijning als Hitler lieten foppen. Waarschijnlijk namen ze zijn verschijning totaal niet serieus, tot het te laat was.
KG: Dank voor dit gesprek.
__________________________________________________
Ik gaf mijn bloemen aan Ester Naomi Perquin
Alles klopte die avond:
de brilletjes intoneerden het licht
met de juiste gedragenheid die je,
was dit geen poëzieavond geweest,
had kunnen verwarren met
de zwaartekracht zelf.
Er was een gitaar
een elitaire reiger en iemand die in de hoek brulde
met een zonnebril op.
Iemand met grijs haar deed professioneel.
Wim Brands riep nog eens 'Tjakka' en
'dood aan alle reigers!' en Pfeijffer werd,
voor de goede orde,
nog even stevig in de kont gezet.
Een fantastische avond.
En als Alexandra
mijn bloemen niet had teruggegeven,
en Samuel en Arjen en Bart
geen groethonden bleken zijn
was er van de avond vast meer
gebleven dan de wetenschap
dat je een bundel niet moet signeren
'voor Rik. Van Marieke & Martijn. XXX'
Poëzie
De mond is een cynisch zintuig
omdat hij moet eten. Andere zintuigen
malen nergens om, maar de mond
moest kostwinner heten. Kilometers
darmen eindigend in de lokroep der lippen
waarmee de mond voedsel en woorden
verhaalt op de klippen der tanden.
Het oog is altijd op vakantie.
De neus slechts snobbenwind
en koketterie. En het oor, ach,
nutteloze schelp die ligt te smachten
naar de zee die ons bloed is zonder
enig besef wat slecht of goed is.
Uit afkeer liet de mond
en tong groeien. Levenswerk
van de mond: de poëzie.
Hij boert onbekende klanken uit
om het oor in verlegenheid te brengen.
En de ogen, twee verwende krengen
tovert hij onbegrijpelijke beelden voor.
Zelfs de adem is hem niet veilig.
Maar al snel vonden, hoe vilein,
de andere zintuigen televisie uit
om van de mond verlost te zijn.
Zo ver zijn we nu.
En de verveelpudding van het brein
beraamt de laatste dag: chips. Democratie.
Alles om eindelijk woordaf te zijn.
Gum
Je bent een lekker ding.
Ik ga je een gum voor je verjaardig geven.
Dan ga je me vertwijfeld aankijken
met die romige oogjes van je.
De grootste vlakgom uit de winkel
heb ik voor je laten inpakken.
Ik steek mijn hand uit.
Je zou in zwijm willen vallen,
je zou hem uit willen gummen.
Maar je kijkt me vertwijfeld aan
met die romige oogjes van je.
© Martijn Benders
© interview: Koenraad Goudeseune en Martijn Benders
en regel vier
Geplaatst door: pietersz | 30 september 2011 om 01:56
Mooie bijdrage!
Geplaatst door: Risee | 30 september 2011 om 03:35
Goed interview. Mooie gedichten. (Lekker middelmatige reactie. ;) )
Geplaatst door: Runa De Moudt | 30 september 2011 om 09:37
Poezie is wel een heel mooi gedicht. Gum is aardig, maar eindigt een beetje niksig, met die herhaling.
"Bloemen", tsja, ik begrijp dat je zoiets schrijft, maar je moet het niet publiceren.
Gewoon in de burola laten liggen.
Kan iemand trouwens redactie toepassen? De gedichten stikken van de tikfouten en die zijn vast niet allemaal van Martijn.
Geplaatst door: Inkwith Barubador | 30 september 2011 om 09:45
Die gedichten zijn door Martijn en Koenraad aangeleverd. Wijzigingen kan ik vanavond pas invoeren.
Geplaatst door: Chrétien Breukers | 30 september 2011 om 10:21
"Inkwith Barubador", zou zomaar door Joanne Rowling verzonnen kunnen zijn, chapeau. Volgens mij zit er wel muziek in die burola.
Geplaatst door: René Schmalschläger | 30 september 2011 om 21:23
Ik heb een broertje dood aan H. Potter, wilt u zo vrij zijn mij daarmee niet te associeren?
Verder niets dan lof.
Geplaatst door: Inkwith Barubador | 30 september 2011 om 21:31
De crux van Gum: 'je zou hem uit willen gummen'. Welke hem? Mijn hand of mij?
En dan dat je iets met gum kunt uitgummen -
Martijn, dit had wat diepzinniger gekund!
Verders ben ik vol lof over je queeste.
Geplaatst door: Kees Borgdorff | 01 oktober 2011 om 12:50
"supermistische performances", ehm, wa'sda'? Of wordt bedoeld 'suprematistische performances'. Overigens een aparte associatie, daar suprematisme in principe een beeldende kunst is (cfr Malevitsj, Lobatsjevski).
Geplaatst door: Harry J.M. Kleinhoven | 01 oktober 2011 om 13:47
"De crux van Gum: 'je zou hem uit willen gummen'. Welke hem? Mijn hand of mij?"
'hand' is een vrouwelijk woord. De "hem" moet dus een persoon zijn, of het gum zelf (de-, het-; m en o).
Geplaatst door: Harry J.M. Kleinhoven | 03 oktober 2011 om 00:30
@ Redactie. Er staan nog steeds veel spelfouten in de geciteerde gedichten...
Geplaatst door: Harry J.M. Kleinhoven | 03 oktober 2011 om 00:31
@ Harry: je mag best haarkloven, wat mij betreft, maar doe je research dan goed. 'Hand' is zowel vrouwelijk als mannelijk.
Echter: je moet je niet blindstaren op die zgn. 'grammaticale fouten' (of 'spelfouten' - ik zie er maar één: 'verjaardig'), maar je moet het grotere plaatje zien.
Dit gedicht is duidelijk een soort 'monoloog', en heeft derhalve een prozaïsche, of zelfs een uitgesproken *parlando*stijl ('Je bent een lekker ding.'). Dus zelfs als het een zelfstandig naamwoord betrof dat uitsluitend vrouwelijk is (wat hier níet het geval is), zou het *onnatuurlijk* en verkrampt/geforceerd overkomen om daar 'haar' te gebruiken - tenzij het een Vlaamse spreker was, natuurlijk.
Verkrampt zoals jij, Harry. Want zeg nu zelf: een lekker DING?!? Dat kan toch óók niet? Je hebt mensen (ORGANISMEN - levend of dood; met stofwisseling, indien levend, etc.) en je hebt dingen (LEVENLOOS). Een mens is geen ding! Roep het, Harry! Roep het in de woestijn! Een mens is geen ding!
Geplaatst door: willem thies | 03 oktober 2011 om 09:58
@ Thies. Je draait weer eens door, hoe kenmerkend. Je verveelt je zeker?
Nee, 'hand' is v, en de m vorm is niet de standaard. Dus 'haar' gebruiken als terugverwijzing bezwaarlijk? Wat een klets.
Andere fouten in de dichtcitaten:
"geen groethonden bleken [TE] zijn"
"[E]en tong groeien"
Geplaatst door: Harry J.M. Kleinhoven | 03 oktober 2011 om 10:23
Harry, ik herinner je nog één keer aan de afspraak.
Geplaatst door: Chrétien Breukers | 03 oktober 2011 om 10:30
@ Harry: je hebt weliswaar gelijk, wat betreft dat ene tikfoutje ('en tong' ipv 'een tong') en die andere omissie ('te') (wat betreft 'hand' mannelijk én vrouwelijk: mannelijk is weliswaar niet de 'standaard' inderdaad, maar wél een MOGELIJKHEID; enfin, een mannelijk voornaamwoord is dus alleszins mogelijk, ja, in spreektaal zelfs te prefereren want 'natuurlijker'), maar met:
'Echter: je moet je niet blindstaren op die zgn. 'grammaticale fouten' (of 'spelfouten' - ik zie er maar één: 'verjaardig'), maar je moet het grotere plaatje zien.'
doelde ik ook ['het grotere plaatje'] op het interview zélf. Man, het is een werkelijk schitterend interview - er spreekt VISIE uit; en dat is zeldzaam in... wat voor vraaggesprek dan ook. Zowel de geïnterviewde dichter als de vragensteller is ingevoerd in de filosofie, en praat de filosofen niet enkel ná, maar -- enfin, ik zou zeggen, léés dat interview, verdomme, en reageer dáárop. Of reageer níet.
Geplaatst door: willem thies | 03 oktober 2011 om 11:02
Overigens, Harry, ik kan je geruststellen: de tikfouten zijn waarlijk tikfouten ('overzetfouten', 'scanfouten', zoiets) en komen in de bundel niet voor.
Maar: het INTERVIEW. Probeer... een paradigmawisseling, Harry. Nee, niet een paradigmawisseling: een eenvoudige *perspectiefwisseling*. Laat het perspectief van de worm voor wat het (strikt genomen: wat ZE) is, stijg op, en bezie alles eens vanuit het perspectief van de arend.
Geplaatst door: willem thies | 03 oktober 2011 om 11:42
Hand, v. (-en), lichaamsdeel dat zich uitstrekt van den pols tot het uiteinde der vingers
Geplaatst door: Adriaan Krabbendam | 03 oktober 2011 om 12:58
Adriaan, je maakt een spelfout. De Calisch-Calischeditie van 1864 heeft het over een 'ligchaamsdeel'!
Zie deze mail van Jim Rotteveel aangaande de kwestie:
‘Hand’ is op dit moment zowel mannelijk als vrouwelijk:
1.) Het Groene Boekje laat het geslacht ‘open’, dus de taalgebruiker bepaalt.
2.1) Van Dale (2005):
hand
hand (geen afbreking)
de; -en
(901-1000) ~ Oud-Eng. hentan (trachten te pakken), hand betekent dus ‘grijper’
2.2) Mocht je een voorkeur willen duiden, dan kun je naar het woord ‘grijper’ (zie hierboven) kijken, dat mannelijk is. Dat geldt ook voor het woord ‘pakker’.
3.) De Calisch-Calischeditie van 1864 noemt ‘hand’ overigens vrouwelijk:
Hand, v. (-en), ligchaamsdeel [géén tikfout; JR] dat zich uitstrekt van den pols tot het uiteinde der vingers
Geplaatst door: willem thies | 03 oktober 2011 om 13:48
Zeker, ik ben me daarvan bewust, of liever, ik heb de g bewust geschrapt, om verwarring te voorkomen. Maar "hand" is een vrouwelijk woord, en niet opeens nu ook een mannelijk. Ik citeerde inderdaad 1864, omdat van Dale tegenwoordig wat halfslachtig is in deze soort kwesties. Het gaat sluipenderwijs: in 1991 heet het nog , in 1992 "(v.(m.)", wat in 1999 veranderde in een simpel (de). Slordig. Ook in het Frans en Duits is de hand een vrouwelijk li[g]chaamsdeel. Bij verwijzingen – en twijfel – moet dat immer worden gecheckt of op gezocht. (Aan het Groene Boekje heb je in deze kwesties niets.)
Geplaatst door: Adriaan Krabbendam | 03 oktober 2011 om 15:02
Tjongejonge, meneer Krabbendam permitteert het zich de scheidsrechter een doodschop te geven, omdat het fluitsignaal hem niet zint. En om nou in eerste instantie de Calisch-Calischeditie van 1864 aan te halen om je gelijk binnen te hengelen, getuigt toch ergens van gruwelijke armoede. Het Groene Boekje heeft als 'scheidsrechter' in dezen letterlijk kracht van wet. Punt. Einde discussie. Klachten daaromtrent kunnen naar de afdeling Taalunie.
Geplaatst door: Jim Rotteveel | 03 oktober 2011 om 15:31
Dag, Jim! Er wordt hier geschopt noch gevoetbald. Maar zelfstandige naamwoorden zijn vrouwelijk, mannelijk of onzijdig. Een vierde mogelijkheid – die van de twijfel – is hoogstens grappig maar volstrekt onbruikbaar.
Geplaatst door: Adriaan Krabbendam | 03 oktober 2011 om 16:04
Meneer Krabbendam, ik repte van een vierde mogelijkheid noch van twijfel. Ik doelde enkel op de keuzevrijheid. Het Groene Boekje, pagina 125: 'Het genus wordt aangeduid door "de", "de (m.)", "de (v.)", "het" of een combinatie daarvan. Het lidwoord "de" betekent dat het woord én als vrouwelijk én als mannelijk wordt ervaren en gebruikt[;]' Dat u dus 'hand' als vrouwelijk ervaart en als zodanig gebruikt, is uw goed recht. Maar u kunt een andere taalgebruiker niet terechtwijzen indien deze het genus als mannelijk ervaart, en als zodanig gebruikt. Wilt u in die wettelijke keuzevrijheid verandering brengen, poog dan zitting te nemen in het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie. Enfin. Genoeg zo.
Geplaatst door: Jim Rotteveel | 03 oktober 2011 om 17:02
Inderdaad, Jim!
In der daad.
'Daad' kan overigens zowel als vrouwelijk als als mannelijk zelfstandig naamwoord worden beschouwd, en gebruikt.
Net als, bijvoorbeeld, 'tijd'.
Wat 'tijd' betreft: ga maar na, de oude naamvalsvormen:
je zegt 'indertijd' en 'te zijner tijd' (in deze voorbeelden wordt 'tijd' vrouwelijk gebruikt) maar 'tand des tijds' en 'ten tijde van' (als ik me niet vergis zijn dat mannelijke vormen).
Kortom, Adriaan, wil jij het Groene Boekje en de Dikke van Dale 'overrulen'? Dat mag, maar 'juist' is het niet. Je hebt het gelijk niet aan je zijde. En *daarover* gaat deze afgeleide van de discussie. Jij haalt daar een bron bij uit 1864. Enigszins gedateerd. En je voert daarbij als argument aan: in het Duits en Frans is 'hand' *ook* [sic] vrouwelijk. Eh... so what? Dat is: volkomen irrelevant, maar dan ook v o l k o m e n i r r e l e v a n t. Al zal het geslacht van Nederlandse en Duitse zelfstandige naamwoorden (zeer) grote verwantschap vertonen, het is geen wet of ijzeren regel - noch een argument. Daarbij is de taal, inderdaad, in ontwikkeling.
Excuses, heer Breukers, voor deze 'digressie', maar er diende even iets rechtgezet.
Geplaatst door: willem thies | 03 oktober 2011 om 17:36
> Al zal het geslacht van Nederlandse en Duitse zelfstandige naamwoorden (zeer) grote verwantschap vertonen, het is geen wet of ijzeren regel - noch een argument.
Maar wel een hoogst handig hulpmiddel. Als ik twijfel over het geslacht dan schept het Duits altijd duidelijkheid. Misschien dat er later in het Nederlands mogelijkheden bijkomen qua geslachtsbepaling, maar dat originele middelhoogduitse geslacht blijft volgens mij altijd goed in het Nederlands.
Tenzij iemand een voorbeeld weet van echte geslachts-omkering. Dus dat het Duitse geslacht in het Nederlands pertinent grammaticaal fout is.
Geplaatst door: buigt | 03 oktober 2011 om 18:10
Begrijp niet wat je bedoelt, Buigt, die zijn er toch legio?
Neem het bekende 'der See' (het meer) en 'das Meer' (de zee), das Gesetz (de wet), der Koerper [met Umlaut] (het lichaam), et cetera, et cetera, et cetera. 'Das Boot'. 'Der Laerm' (het lawaai).
Of ja, je bedoelt wat betreft mannelijk/vrouwelijk? Dat is de kwestie niet. Het ging erom dat zelfstandige naamwoorden in het Nederlands (anders dan in het Duits!) in - zeer - veel gevallen kunnen worden 'behandeld' als mannelijk *of* vrouwelijk; het Nederlands biedt in vele gevallen een keuze. Het doet er niet toe dat het Duits deze keus *niet* biedt.
Geplaatst door: willem thies | 03 oktober 2011 om 19:23
Enfin, de hand is nog tot in begin jaren negentig vrouwelijk, en nu deels niet meer. Een van de vele voorbeelden. Dat is voor een vertaler of redacteur een vaak onwerkbare situatie. Bij van Dale zoek je dan naar de meest recente vermelding van woordgeslacht (nu dus 1991) en ter verificatie 1864. Er is bij mijn weten maar één uitzondering: de zon (maar dat wist F. van Eeden al).
Geplaatst door: Adriaan Krabbendam | 03 oktober 2011 om 23:30