"In ieder leven vinden drama's plaats. Geliefden worden gek en beroven zich van het leven, kanker en Alzheimer slaan toe, er breekt oorlog uit of een vloedgolf vaagt je woning weg. Dat is allemaal heel erg, maar vreemd genoeg slagen de meeste mensen erin na een periode van verdriet de draad van hun leven weer op te pakken, sadder and wiser. Je moet ook wel, want je omgeving krijgt na een paar maanden genoeg van je gezeur."
Dat zijn de inmiddels historische woorden die Piet Gerbrandy schreef naar aanleiding van een bundel van Anna Enquist. Niets hadden de regels te maken met die bundel, maar ze gaven wel een interessante inkijk in 's mans gedachtenleven. Een paar maanden, die volstaan om verdriet of tegenslag te verwerken. Daarna is het business as usual. Van Gerbrandy hebben we sinds deze recensie nauwelijks nog iets vernomen, op een enkele zure oprisping her en der na.
Afgelopen zaterdag schreef Erik Jan Harmens in zijn recensie van Hester Knibbe's net verschenen bundel Bedrieglijke dagen een passage die, zij het minder vol op de zenuw dan die van Gerbrandy, de lezer toch verwart en met een dubbel gevoel achterlaat. Ik citeer:
"Knibbe’s zoon overleed al bundels terug, ze jankte het verlies van zich af in onder meer het juist voor zijn overlijden verschenen Antidood (1999) en in De buigzaamheid van steen (2005). In die laatste bundel staat onder meer de klassieke dichtregel waarin bijtend naar het display van de hartbewaakmachine wordt verwezen, en waarin die ’streep’ van twee alinea’s geleden weer terugkeert: 'Geheel ben ik nooit; onuitwisbaar / loopt door mijn oude gezicht straks / die streep die je niet meer vergeet.'"
Het draait hier om het zinsdeel 'ze jankte het verlies van zich af'. Bij eerste lezing dacht ik 'Hallo, zeg'. Nu, een paar dagen later, weet ik het niet meer of Harmens hier expres over de schreef gaat, of niet, en dat komt door de ruwe verweving van compliment en bitse toon.
Harmens gaat in zijn recensie aldus door: "Als een ja-knikker heeft Knibbe zichzelf in de beperkte houdbaarheid van geliefden vastgebeten. De zoon komt in Bedrieglijke dagen terug als vermolmde boom waar de takken van af slaan ('storm // kleedt hem nog verder uit. Hij mist al / vingers hand een pols'), als zeilschip ('hij heeft de fok gestreken') en als Jezus-pastiche ('Vannacht ben je eindelijk // opgestaan, drie weken na / Pasen; was altijd een langslaper lachten we // blij. Je wreef in je ogen, gaapte / en rekte je uit als destijds.'). De gedichten waarin de zoon een uitgesproken rol speelt zijn wel meteen ook de sterkste in de bundel."
Weer een compliment, maar weer in een minder fraaie verpakking. Een ja-knikker, het is geen woord waar veel positieve connotaties omheen zweven. Bovendien: Iemand die zich jankend, en als een ja-knikker 'vastbijt'... maar toch een 'klassieke dichtregel' schrijft, en sterke gedichten, – ik wil best oog hebben voor de paradoxale gevoelens van de recensent, maar hier vraag ik me toch af of de belediging niet is verpakt in een doekje voor het janken.
En ik vraag me ook af of Harmens dat ook zo zou hebben geschreven over werk van collega's die zich ook ergens in 'vastbijten'... Bijvoorbeeld over zijn collega Jansen, die zich in haar bundel Koerikoeloem vastbijt in van alles en nog wat:
"Tjitske Jansen publiceerde een boeiende tweede bundel (...), waarin ze de lezer tegen zijn wil in veranderde in een voyeur (‘Er was een dag waarop ik steeds moest overgeven, wat ik niet erg vond,/omdat het me teruggooide in de tijd, me deed denken aan toen mijn/pleegvader tegen me zei: “Nu zou ik je willen schilderen.”’). Anderzijds deden de observaties wel heel erg denken aan dagboeknotities.'
Nee, dan niet dus. Het is de toon die de muziek maakt in Harmens recensie, en afgelopen zaterdag was die toon redelijk vals.
[Reactie Erik Jan Harmens, op de vraag 'Of vergis ik me hier?':
"Wat mij betreft wel, ik voel me juist verwant met Knibbe in die zin dat als je eenmaal door de rouwmangel bent gehaald je eigenlijk niet anders kan dan daarover blijven schrijven. Mijn wat bruuske woorden, ja, dat je daarover valt begrijp ik wel. Vond de jaknikker als beeld zelf nogal geslaagd, hoewel ik niet uitsluit dat ook Knibbe dat helemaal niet vindt. Zie gewoon die rouwende voor me die voor de 1825ste maal 's nachts aan zijn/haar keukentafel zit, een verloren kind of gestorven vader op het
netvlies."
Laatste reacties