Onlangs verschenen twee Achmatova-vertalingen: Sneeuwstorm noodlot lied (van Hans Boland, bij Meulenhoff) en Werken (van Margriet Berg en Marja Wiebes, bij Van Oorschot). Over beide boeken schreef Michaël Zeeman een interessant artikel in de Volkskrant van 14 december, waaruit hieronder een paar citaten:
‘Ik werd geboren in hetzelfde jaar als Charlie Chaplin, Tolstojs Kreutzer Sonate, de Eiffel-toren en, naar het schijnt, Eliot’, schrijft Anna Achmatova, de Russische dichteres, in een autobiografische schets uit 1957. ‘Die zomer – 1889 – vierde Parijs het eeuwfeest van de val van de Bastille. (...) Ik werd naar mijn grootmoeder vernoemd, Anna Jegorovna Motovilova. Haar moeder, de Tataarse prinses Achmatova, wier achternaam ik als pseudoniem koos toen ik er nog geen idee van had dat ik een Russische dichter zou worden, stamde af van
Dzjengis Khan. Ik werd geboren in een zomerhuisje nabij Odessa (Grote Fontein, 11de station).’
(...)
Twee vertalingen, de ene wat schoolser maar ook historischer dan de andere: wie tot de kern van Achmatova’s dichterschap zal willen doordringen, moet ze allebei lezen, herlezen, bestuderen, vergelijken. En dan blijkt er wel iets te kloppen van die aanvankelijke zelfdefinitie door middel van die ironische vergelijkingen met de allergrootsten.
(...)
Zij zoekt, om haar positie te bepalen, een historisch perspectief en dat betekent in de Russische poëzie dat zij een verhouding tot Poesjkin begint te zoeken, model en inspiratiebron voor alle Russische dichters. ‘Het was hier dat Poesjkins ballingschap begon,/ En die van Lermontov kwam hier ten einde.’ Hier is dat een concrete plaatsbepaling, maar die mag gerust ook metaforisch gelezen worden. Onder terreur van de communistische tsaren van de 20ste eeuw wordt de dichter evenzeer een onophoudelijk bedreigde buitenstaander, een verdediger van de taal en de moraal, als onder de autocratische van de 19de.
En dan ontvouwt zich haar dichterschap in die volle onaantastbare omvang die Brodsky als aangeboren beschouwde en waar haar overige vrienden zo stelselmatig bewonderend van getuigen. Zij wordt de commentator van haar tijd, maar meer nog van zichzelf en haar eigen poëzie. Dat de ervaring die daaraan ten grondslag ligt historisch en dramatisch is, is inmiddels minder gewichtig dan de kwaliteit van de poëzie die dat oplevert. ‘Dit was als de hel zo dor, / ’t Was niet te vatten voor het oor / Hoe het geluid ontstond, / Hoe ’t groeide en werd uitgebreid, / Hoe het vol onverschilligheid / Mijn kind de dood in zond.’ Specifieke ervaringen die door hun poëtische behandeling universele betekenis verkrijgen.
Laatste reacties